zaterdag 2 januari 2010

De Herontdekking van het Koninkrijk - deel 3 (Studie)

De Koning en het Koninkrijk binnenkomen


Elke keer als er een hoogwaardigheidsbekleder, bijvoorbeeld een koning of een president, in een stad binnen zal komen dan wordt de stad dagen, weken, zelfs maanden van te voren voorbereidt. Alles moet in orde zijn, het moet er goed uit zien, vlaggen gaan uit, de beste kleding en het beste eten wordt gehaald, enz. Het zijn vooraankondigingen van een groot en belangrijk iemand die gaat komen. Dat was precies de taak van Johannes de Doper. Hij bereidde de mensen voor op de Koning die zou gaan komen.


Matteüs 3:1-3
In die tijd trad Johannes de Doper op in de woestijn van Judea. Hij verkondigde:
‘Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij!’
Dit was de man over wie de profeet Jesaja sprak toen hij zei: ‘Luid klinkt een stem in de woestijn: “Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden.”’


Johannes 1:23
Hij zei: ‘Ik ben de stem die roept in de woestijn: “Maak recht de weg van de Heer,” zoals de profeet Jesaja gezegd heeft.’


Alle profeten spraken over de Koning en zijn Koninkrijk die komen zou, maar Johannes was enig in zijn soort die Hem aankondigde, presenteerde, ontmoette en doopte.


De grootste tragedie in het leven is niet de dood, maar leven zonder doel. Het doel van iets wordt duidelijk als je achter de oorspronkelijke bedoeling komt. Het doel is het ‘waarom’ van iets. Zonder dit doel in je leven wordt het een experiment en zal misbruik onvermijdelijk zijn. Het doel bepaald wat goed is en beschermt ons tegen het goede doen ten koste van het juiste doen. Het doel is het vooraf besloten, gevestigde, bestemde resultaat van iets.


Spreuken 19:21
Een mens maakt allerlei plannen, wat wordt uitgevoerd, is het plan van de HEER.


Dit betekent dat het Gods plan is dat alles tot zijn doel en bestemming komt. Daarom is het belangrijk dat we erachter komen wat het doel, de boodschap en de opdracht van Jezus op aarde was voor de mensheid. Wat zei Jezus zelf over zijn komst?


Matteüs 4:17
Vanaf dat moment begon Jezus zijn verkondiging. ‘Kom tot inkeer,’ zei hij, ‘want het koninkrijk van de hemel is nabij!’


Matteüs 10:7
Ga op weg en verkondig: “Het koninkrijk van de hemel is nabij.”


Matteüs 12:28
Maar als ik door de Geest van God demonen uitdrijf, dan is het koninkrijk van God bij jullie gekomen.


Matteüs 24:14
Pas als het goede nieuws over het koninkrijk in de hele wereld wordt verkondigd als getuigenis voor alle volken, zal het einde komen.


Lucas 4:43
Maar hij zei tegen hen: ‘Ook in de andere steden moet ik het goede nieuws over het koninkrijk van God brengen, want daarvoor ben ik gezonden.’


Lucas 8:1a
Kort daarop begon hij rond te trekken van stad tot stad en van dorp tot dorp om het goede nieuws over het koninkrijk van God te verkondigen.


Lucas 9:11
Maar de mensen kwamen het te weten en volgden hem. Hij ontving hen vriendelijk en sprak tot hen over het koninkrijk van God, en degenen die genezing nodig hadden maakte hij weer gezond.


Lucas 12:31-32
Zoek liever zijn koninkrijk, en die andere dingen zullen je erbij gegeven worden.
Vrees niet, kleine kudde, want jullie Vader heeft jullie het koninkrijk willen schenken.


Lucas 16:16
De Wet en de Profeten gaan tot aan Johannes: sindsdien wordt het koninkrijk van God verkondigd, en iedereen wordt met klem genodigd binnen te komen.


Lucas 18:17
Ik verzeker jullie: wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God, zal er zeker niet binnengaan!’


Lucas 22:29
Ik bestem jullie voor het koningschap zoals mijn Vader mij voor het koningschap bestemd heeft.


Johannes 18:36-37
Jezus antwoordde: ‘Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.’
Pilatus zei: ‘U bent dus koning?’ ‘U zegt dat ik koning ben,’ zei Jezus. ‘Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen, en ieder die de waarheid is toegedaan, luistert naar wat ik zeg.’


Al jaren wordt uitgelegd dat door de komst van Jezus mensen gered kunnen worden om naar de Hemel te gaan. Dat is een andere uitleg dan dat door Jezus het Koninkrijk op aarde komt.


Lucas 22:29
Ik bestem jullie voor het koningschap zoals mijn Vader mij voor het koningschap bestemd heeft.


De kinderen van God zijn zijn ambassadeurs op aarde. Een ambassadeur is een politieke aangewezene die in een ander land spreekt voor de regering waar hij vandaan komt. Dit land ontvangt deze woorden als de woorden van de regering die vertegenwoordigd wordt. Goede ambassadeurs spreken niet vanuit hun eigen persoonlijke visie of meningen, maar vanuit de officiële standpunten van de regering die hun heeft aangesteld. Mozes was een ambassadeur van God in Egypte en de profeten waren ambassadeurs van God.


2 Korintiërs 5:20
Wij zijn gezanten van Christus, God doet door ons zijn oproep. Namens Christus vragen wij: laat u met God verzoenen.


Een ambassadeur wordt aangesteld om een koninkrijk te vertegenwoordigen en hij is toegewijd om de doeleinden van zijn koninkrijk in stand te houden. Hij belichaamd het koninkrijk en het koninkrijk beschermd hem en zorgt voor hem. Hij wordt nooit een burger van het land waar hij voor toegewezen is en heeft toegang tot de rijkdommen van zijn koninkrijk. Hij spreekt nooit vanuit zijn eigen mening en zijn doel is om het gebied waarin hij gevestigd is te beïnvloeden. Als wij ons allereerst focussen op het Koninkrijk dan belooft Jezus ons dat wij geen nood zullen hebben in het vervullen van onze bestemming. De taak die ons is toegewezen is om een vertegenwoordiger van het Koninkrijk te zijn zoals Jezus dat was zoals Hij het ontving van zijn Vader.


Johannes 5:17
Maar Jezus zei: ‘Mijn Vader werkt aan één stuk door, en daarom doe ik dat ook.’


Johannes 5:19
Jezus reageerde hierop met de volgende woorden: ‘Waarachtig, ik verzeker u: de Zoon kan niets uit zichzelf doen, hij kan alleen doen wat hij de Vader ziet doen; en wat de Vader doet, dat doet de Zoon op dezelfde manier.


Johannes 5:30
Ik kan niets doen uit mijzelf: ik oordeel naar wat ik hoor, en mijn oordeel is rechtvaardig omdat ik mij niet richt op wat ik zelf wil, maar op de wil van hem die mij gezonden heeft.


Johannes 6:57
De levende Vader heeft mij gezonden, en ik leef door de Vader; zo zal wie mij eet, leven door mij.


Johannes 8:26
Ik heb veel over u te zeggen, en veel in uw nadeel, maar ik zeg tegen de wereld wat ik gehoord heb van hem die mij gezonden heeft, en hij is betrouwbaar.


Johannes 8:28-29
‘Wanneer u de Mensenzoon hoog verheven hebt,’ ging Jezus verder, ‘dan zult u weten dat ik het ben, en dat ik niets uit mijzelf doe, maar over deze dingen spreek zoals de Vader het mij geleerd heeft.
Hij die mij gezonden heeft is bij mij; hij heeft me niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat hij wil.’


Johannes 10:37
Als wat ik doe niet van mijn Vader komt, geloof me dan niet.


Johannes 12:49-50
Ik heb niet namens mezelf gesproken, maar de Vader die mij gezonden heeft, heeft me opgedragen wat ik moest zeggen en hoe ik moest spreken.
Ik weet dat zijn opdracht eeuwig leven betekent. Alles wat ik zeg, zeg ik zoals de Vader het mij verteld heeft.’


Johannes 14:9b-14
Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Waarom vraag je dan om de Vader te mogen zien?
Geloof je niet dat ik in de Vader ben en dat de Vader in mij is? Ik spreek niet namens mezelf als ik tegen jullie spreek, maar de Vader die in mij blijft, doet zijn werk door mij.
Geloof me: ik ben in de Vader en de Vader is in mij. Als je mij niet gelooft, geloof het dan om wat hij doet.
Waarachtig, ik verzeker jullie: wie op mij vertrouwt zal hetzelfde doen als ik, en zelfs meer dan dat, ik ga immers naar de Vader.
En wat jullie dan in mijn naam vragen, dat zal ik doen, zodat door de Zoon de grootheid van de Vader zichtbaar wordt.
Wanneer je iets in mijn naam vraagt, zal ik het doen.


Johannes 20:21
Nog eens zei Jezus: ‘Ik wens jullie vrede! Zoals de Vader mij heeft uitgezonden, zo zend ik jullie uit.’


Wij zijn de uitgezondenen en vertegenwoordigen het Koninkrijk van de Hemel. Daarom moeten wij niet onze eigen mening geven, maar de waarheid en wegen van dit Koninkrijk. In het Koninkrijk van de Hemel heerst het eeuwige Woord van God en hebben meningen geen plaats. Voor veel mensen die zijn opgegroeid met democratie is het vaak lastig om vanuit het Koninkrijks-denken te leven. We willen discussiëren, debatteren, we willen onze gedachten en meningen uiten, een compromis te sluiten, enz., maar de Koning zit voor eeuwig op de troon en heeft besloten en zijn Koninkrijk regeert en heerst voor altijd boven alles en iedereen. Er wordt niet gestemd, want zijn wil is wet. Dit maakt God duidelijk aan Job.


Job 38:1-40:2
En de HEER antwoordde Job vanuit een storm. Hij zei:
‘Wie is het die mijn besluit bedekt onder woorden vol onverstand?
Sta op, Job, wapen je; ik zal je ondervragen, zeg mij wat je weet.
Waar was jij toen ik de aarde grondvestte? Vertel het me, als je zoveel weet.
Wie stelde haar grenzen vast? Jij weet dat toch? Wie strekte het meetlint over haar uit?
Waar zijn haar sokkels verankerd, wie heeft haar hoeksteen gelegd,
terwijl de morgensterren samen jubelden en Gods zonen het uitschreeuwden van vreugde?
En wie sloot de zee af met een deur, toen ze uit de schoot van de aarde brak?
Ik hulde haar in een gewaad van wolken en omwond haar met donkere nevels.
Ik legde haar mijn grenzen op en sloot haar af met deur en grendelbalk,
en zei: “Tot hiertoe en niet verder, dit is de grens die ik je trotse golven stel.”
Heb jij ooit de morgen ontboden, de dageraad zijn plaats gewezen,
om de uiteinden van de aarde te pakken en de goddelozen van haar af te schudden?
Als klei waarin een zegel wordt gedrukt, zo krijgt de aarde vorm, haar oppervlak wordt gedrapeerd als een kleed.
Alleen de goddelozen blijven verstoken van het licht, hun opgeheven arm wordt gebroken.


Betrad jij ooit de plaats waar de zee opwelt, heb jij over haar diepste bodem gewandeld?
Zijn de poorten van de dood aan jou getoond, de deuren van het diepste donker – heb je die gezien?
Kun jij de aarde in haar volle uitgestrektheid bevatten? Vertel het, als je het allemaal weet!
Waar is de weg naar de oorsprong van het licht, en de plaats van het donker – is die jou bekend,
zodat je het naar zijn gebied kunt voeren en het pad naar zijn huis kunt vinden?
Jij weet dat vast, want jij werd toen geboren, zo veel jaren liggen achter je!
Ken je de voorraadkamers van de sneeuw, heb je de voorraadkamers van de hagel gezien,
die ik heb aangelegd voor tijden van nood, voor dagen van oorlog en strijd?
Hoe kom je op de plaats van waar het licht verspreid wordt, van waar de oostenwind over de aarde uitwaait?
Wie heeft de geulen gekliefd voor de stromen, de weg voor donder en bliksem gebaand,
zodat de regen neervalt op de onbewoonde aarde, op de woestijn waar geen mensen leven,
en wildernis en woestenij doordrenkt raken en er overal jong gras opschiet?
Heeft de regen een vader? Wie brengt de dauwdruppels voort?
Uit welke schoot wordt het ijs geboren, wie baart de rijp van de hemel,
wanneer de wateren stollen, hard als steen, wanneer het oppervlak van de zee bevroren raakt?
Kun jij de Plejaden aan banden leggen of de ketenen van Orion losmaken?
Kun jij de dierenriem op tijd laten schijnen en de Grote Beer met haar jongen de weg wijzen?
Ken jij de wetten van de hemel, kun jij jouw orde aan de aarde opleggen?
Kan jouw stem de wolken bevelen om je met hun regenvloed te bedekken?
Kun jij de bliksems uitsturen, zullen ze jou zeggen: “Wij staan klaar”?
Wie heeft de ibis zijn wijsheid gegeven, van wie heeft de haan zijn inzicht gekregen?
Wie is in staat om de wolken te schikken, en de kruiken van de hemel – wie kan ze kantelen,
zodat het stof op aarde stolt en in kluiten samenklontert?
Kun jij voor de leeuw op prooi jagen en de honger van de welpen stillen,
wanneer ze weggedoken zitten in hun holen, of op de loer liggen onder een dak van bladeren?


Wie verschaft de raaf zijn voedsel, wanneer zijn jongen God aanroepen, wanneer ze zonder voedsel rondzwerven? Weet jij wanneer de berggeit moet werpen? Ben jij getuige van de weeën van de hinde?
Kun jij de maanden tellen dat ze moet dragen, weet jij wanneer ze moet baren,
wanneer ze hurkt om te jongen, om van haar kalveren verlost te worden?
Haar kroost wordt sterk en groeit op in het vrije veld, dan gaat het weg en het komt niet meer terug.
Wie heeft de wilde ezel zijn vrijheid gegeven, wie heeft de balker van zijn banden bevrijd?
Ik laat hem wonen in de wildernis, de zoutvlakte is zijn domein.
Hij spot met het lawaai van de stad, het geschreeuw van de drijvers hoort hij niet.
Hij stroopt de bergen af, zijn weidegronden, hij speurt naar ieder stukje groen.
Zou de wilde stier bereid zijn jou te dienen, zou hij willen overnachten bij je voederbak?
Kun jij hem met een touw voren laten trekken, zou hij achter jou de dalgrond eggen?
Kun je op hem vertrouwen, zo sterk als hij is, en aan hem het werk overlaten?
Ben jij er zeker van dat hij binnenhaalt wat jij gezaaid hebt en het naar de dorsvloer brengt?
Het struisvogelvrouwtje staat vrolijk te klapwieken, maar met haar slagpennen en veren is zij nog geen ooievaar.
Ze legt haar eieren op de grond en laat haar legsel door het zand verwarmen;
ze vergeet dat een voet het kan breken, dat een wild dier het kan vertrappen.
Ze is hard voor haar jongen, alsof ze niet van haar zijn, onverschillig of haar moeite misschien voor niets geweest is,
want God heeft haar elk inzicht onthouden en haar niet met wijsheid begiftigd.
Maar wanneer ze opspringt en wegsnelt, lacht ze paard en ruiter uit.
Geef jij het paard zijn kracht? Bekleed jij zijn nek met welige manen?
Laat jij hem voorwaarts springen als een sprinkhaan, terwijl zijn geweldige briesen angst aanjaagt?
Van vreugde schraapt hij de grond in het dal; fier rukt hij uit, de strijd tegemoet.
Hij spot met het gevaar, niets maakt hem bang; hij deinst niet terug voor het zwaard.
Pijlen schieten hem voorbij, speren en lansen flitsen langs hem heen.
Driftig stampend woelt hij de grond om, onbeteugelbaar wanneer de hoorn eenmaal schalt.
Bij elke stoot van de trompet roept hij “Aaah!” – hij ruikt de oorlog van verre, hoort het getier van de aanvoerders, de kreten.
Is het aan jouw wijsheid te danken dat de valk opstijgt en zijn vleugels spreidt om zuidwaarts te trekken?
Vliegt de gier weg als jij hem beveelt, om zijn nest hoog in de bergen te bouwen,
op een rots waar hij woont en overnacht, op een richel, een onbereikbare piek?
Van daar spiedt hij naar prooi, zijn oog speurt in de verste verten.
Zijn jongen slurpen bloed; waar gevallenen liggen, daar is hij.’


En de HEER vervolgde:
‘Een mens die met de Ontzagwekkende twist – kan hij hem iets leren? Laat hij die God terechtwijst op dit alles antwoorden!’


Doordat God al deze vragen afvuurde liet God zien wie Hij was en veranderde Job van gedachten.


Job 42:1-6
Nu antwoordde Job de HEER:
‘Ik weet dat niets buiten uw macht ligt en geen enkel plan voor u onuitvoerbaar is.
Wie was ik dat ik, door mijn onverstand, uw besluit wilde toedekken? Werkelijk, ik sprak zonder enig begrip, over wonderen, te groot voor mij om te bevatten.
“Luister,” zei ik, “dan zal ik spreken, ik zal u ondervragen, zeg mij wat u weet.”
Eerder had ik slechts over u gehoord, maar nu heb ik u met eigen ogen aanschouwd.
Daarom herroep ik mijn woorden en buig ik mij, zoals ik hier zit in het stof en het vuil.’


Job bekeerde zich, want Hij zag het Koninkrijk van de Hemel. Zijn leven kreeg een perspectief vanuit de Hemel. God is de Koning, niet een gekozen president. God is Koning en alles wat bij zijn Koninkrijk hoort is van Hem.


Matteüs 22:15-22
Nu trokken de farizeeën zich terug om zich erop te beraden hoe ze hem met een uitspraak in de val konden lokken.
Ze stuurden enkele van hun leerlingen samen met een aantal herodianen naar hem toe, met de vraag: ‘Meester, wij weten dat u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. We weten dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen, u kijkt immers niemand naar de ogen.
Zeg ons daarom wat u vindt: is het toegestaan de keizer belasting te betalen of niet?’
Maar Jezus had hun boze opzet door en zei: ‘Waarom stelt u me op de proef, huichelaars?
Laat me de belastingmunt zien.’ Ze reikten hem een denarie aan.
Hij vroeg hun: ‘Van wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift?’
Ze antwoordden: ‘Van de keizer.’ Daarop zei hij tegen hen: ‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’
Ze waren zeer verbaasd toen ze dit hoorden. Ze lieten hem staan en gingen weg.


Jezus zegt hier eigenlijk dat alles wat het beeld en de naam van God draagt van God is en aan Hem gegeven moet worden. God heeft de mens de keuze gegeven om dit te erkennen. Als kinderen van God de Vader dragen wij zijn opschrift en zijn wij zijn afbeelding. Wij zijn geschapen naar zijn beeld en dragen zijn naam en wij behoren Hem toe. Wij zijn in deze wereld maar niet van deze wereld. Daniel wist dit ook en moest daardoor een besluit van koning Darius weigeren. Daniel stond in dienst van de koning, maar verloochende zijn eerste Koning, God, niet. Darius maakte een wet waarin stond dat niemand een verzoek bij een god of mens mocht indienen dan bij hem alleen. Daniel bad drie keer per dag tot God en werd daardoor in de leeuwenkuil geworpen. God sloot de muilen van deze leeuwen en Daniel werd gered. Darius erkende hierdoor de God van Hemel en aarde en zijn Koninkrijk.


Daniël 6:26-28
Daarop schreef koning Darius aan alle volken en naties, welke taal zij ook spraken en waar ter wereld zij ook woonden: ‘Moge uw voorspoed groot zijn!
Hierbij beveel ik dat iedereen in het machtsgebied van mijn koninkrijk eerbiedig ontzag moet tonen voor de God van Daniël. Want hij is de levende God die bestaat in eeuwigheid. Zijn koningschap gaat nooit te gronde en zijn heerschappij is zonder einde.
Hij redt en bevrijdt, geeft tekenen en doet wonderen in de hemel en op aarde; hij heeft Daniël uit de klauwen van de leeuwen gered.’


Daniel schrijft ook over zijn drie vrienden Sadrach, Mesach en Abednego die ook de aardse koning niet boven hun Hemelse Koning plaatsen. Deze drie moesten in aanbidding buigen voor een gouden beeld van koning Nebukadnessar. Zij deden dit niet en werden in de brandende oven gegooid, maar het vuur verteerde ze niet en werden zo gered door God. Koning Nebukadnessar erkende ook de God van de Hemel en aarde en zijn Koninkrijk.


Daniël 3:31-33
Koning Nebukadnessar aan alle volken en naties, welke taal zij ook spreken en waar ter wereld zij ook wonen: moge uw voorspoed groot zijn!
Het heeft mij behaagd de tekenen die de hoogste God mij heeft gegeven en de wonderen die hij heeft gedaan, bekend te maken.
Hoe groots zijn zijn tekenen, hoe machtig zijn wonderen! Zijn koningschap is een eeuwig koningschap en zijn heerschappij duurt van generatie tot generatie voort!